“Hee, wat gedateerd”, riep iemand uit op het werk, nadat ik haar had verteld in mijn vrije tijd op mijn volkstuin te werken. Dat is nu alweer een jaar of zeven geleden. Toen was een volkstuin heel erg uit de mode. Zij bood daarna trouwens haar excuses aan voor haar uitroep. Ik vond het eigenlijk vooral grappig.
Intussen zijn de volkstuintjes amper aan te slepen. Wachtlijsten zijn ontstaan bij tuinverenigingen. En de gemeente stimuleert haar inwoners buurtinitiatieven te ontplooien voor het kweken van groente en fruit op braakliggend terrein. Hoe? Door subsidie. En door plekken aan te wijzen waar braakliggend terrein ligt te wachten op tijdelijke activiteiten. Gemeenteambtenaren hebben namelijk ontdekt dat buurtmoestuinen goed zijn voor het onderlinge contact van wijkbewoners. “Bewoners die samen tuinieren, maken de openbare ruimte mooier en diverser”, juicht de Utrechtse wethouder.
Aan die subsidie zitten vanzelfsprekend de nodige voorwaarden. Het terrein waar de tuintjes komen moet openbaar toegankelijk blijven. Sociale controle door buurtbewoners moet het leegroven van de tuintjes voorkomen. Of dat gaat werken? Ik hoop het van harte.
Maar waarom zijn volkstuinen nu in de mode? Was het vroeger — en dan heb ik het over begin 20e eeuw — vaak noodzaak om je eigen groenten te telen, tegenwoordig is het vooral een vorm van vrijetijdsbesteding. Met als beloning het genieten van je eigen onbespoten sla, tomaten en radijsjes. Als ze tenminste niet al geoogst zijn door toevallige passanten.
Kijk wat de gemeente Utrecht kan betekenen voor stadslandbouwers (de term volkstuinders is inmiddels gedateerd). Op zaterdag 27 april 2013 vindt de eerste Dag van de Stadslandbouw Publieksdag plaats.